Hij was gewoon.
Niet anders dan de rest.
Maar hij voelde zich alleen.
Hij schreef ze op.
De dingen die hij zag, de woorden die hij ving.
En hij zag dat hij vliegen kon.
Hij werd vrij.
Hij schreef een lied.
Zijn leven was een lied dat nog nooit gezongen was.
En als hij zong, als hij de juiste woorden vong, dan wist hij wie hij was.
En hij wist dat hij vliegen kon.
Hij was vrij.
Kom laten wij gaan.
Blijf niet staan.
Kom laten wij gaan.
We laten zien dat we bestaan.
Ik kom eraan.
Hij was gewoon.
Zo anders dan de rest.
Daarin was hij niet alleen.
En als hij zong, als hij de juiste woorden vond.
Dan liet hij zien dat hij er was.
Want hij wist dat hij vliegen kon.
Hij was vrij.
Kom laten wij gaan.
Blijf niet staan.
Kom laten wij gaan.
We laten zien dat we bestaan.
Ik kom eraan. -Instrumentaal-
(ik kom eraan)
(aaaaaaah)